Origineel
Uit: Anselm Grün, Sein Leben – Freddy Derwahl
Kapitel 1 WO IST ANSELM?
Am Winterabend kommen die Glocken wie ein Überfall, man zuckt zusammen. Immer neue schwere Wellen. Sturmgeläut wie bei Feldzügen. Ihrem Appell kann sich niemand entziehen. Bis in die letzten Schlitze und
Ritzen des Klosters dringen sie vor. Auf, auf, es eilt, die Stille hatte ihre Zeit. Dumpfes Rumoren oben in den vier Türmen der Abteikirche. Wer noch nicht begriffen hat, dass an diesem Ort eine andere Ordnung herrscht, wird aufgerüttelt. Die Stunde hat etwas Unheimliches: Vesper, das ist der mysteriöse Übergang des Kerzenanzündens. Abend, aber auch schon Anbruch der Nacht. Der englische Märtyrer Thomas Beckett wurde in solchem Dunkel gemeuchelt; der junge Dichter Paul Claudel bekehrte sich im Dämmerlicht hinter einem Pfeiler von Notre-Dame. Der Sonntag geht zur Neige, nach dem Andrang der Wochenendbesucher kehrt die Abtei der Benediktiner von Münsterschwarzach in ihr Element zurück: gespannte
Stille. So ist Gottsuche.
Langsam lassen die Glockenschläge nach. Noch ein erschöpftes
Zittern, dann öffnen sich die Klausurpforten, und es beginnt ein langer Einzug. Die Orgel gibt den Ton an, furioso ma non troppo, verhaltene Entschlossenheit. Abt Michael geht der Gemeinschaft voran, sein kleines Brustkreuz schimmert matt, etwas Gold, der einzige Unterschied. In Zweierreihen ziehen die Mönche in den Chor ein. Ihr Vater, der heilige Benedikt, hat sie zwar zum »Kriegsdienst unter einer Regel und einem Abt« berufen, doch gleicht ihr Erscheinen einem bedächtigen Gänsemarsch. Alles stehen lassend, ihm nichts vorziehend, sollen sie zum Gottesdienst eilen, aber es geschieht in harmonischer Zeitlupe. Sanft, nahezu schwebend. Das große Codewort heißt »Pax«, kein anderer Wunsch als Frieden.
Neunzig Männer treten so in den Chor. Große, Kleine, Bär tige und Blasse. Alte und Ältere in der schweigenden Mehr heit, die Jungen zuletzt und mit den gestutzten Flügeln kürzerer Gewänder, die sie vom Gros der Bewährten unterscheiden. Diese tragen »Kukullen«, ein Begriff der in keinem
Du den steht und nur in der Regel und Vita des Mönchsvaters Benedikt vorkommt. Es ist ein bis zum Boden fallender schwarzer Umhang mit einer Kapuze, die spitz auf der Schulter liegt. Kinder fürchten, dahinter stecke der »schwarze Mann«, doch erinnert sie an das Abgetauchte und Ganz-Umfasstsein durch Christus. Der Habit ist eine radikale Kleidung, die die Mönche auch im Sarg tragen werden. Wann immer sie sich diese Rüstung für Leben und Tod über den Kopf werfen und ihre Hände aus den weiten Ärmeln schütteln, wissen sie, es ist ihr letzter Rock. Er hat keine Taschen, doch viele Falten für Himmelfahrten und Abstürze aller Art. Wie sie gelebt haben, so möchten sie auch begraben werden.
Pater Anselm Grün ist in der Vesper am Vorabend des Lichtfestes, der »Darstellung im Tempel«, nicht anwesend. So aufmerksam man auch die langen Reihen absucht, er ist nicht zu sehen. Kein Rauschebart, keine graue Mähne unter den Betern, sein Platz bleibt leer. Vielleicht ist er krank oder wieder unterwegs auf einer seiner ständigen Vortragsreisen. Jetzt kann man sich den viel beschäftigten Bestsellerautor und Manager der Abtei im Chorgestühl der sanfte Abendpsalmen singenden Mönche kaum vorstellen. Vermutungen: Er wird hier wohl den Ausnahmestatus eines Sonderlings haben. Zwar in der Klausur lebend, doch irgendwie ein Wandervogel, ein Freigestellter im Mönchsgewand.
Aber so kann man sich täuschen. Die einstweilige Abwesenheit von Pater Anselm offenbart eine ganz andere, viel tiefere Wahrheit. Wenn das Klopfzeichen des Abtes ertönt, verneigen sich die Brüder. Mit einem Kreuzzeichen wenden sie sich zum Altar und fl ehen um Hilfe. Niemand in dieser Hundertschaft steht im Ruch der Heiligkeit. Der Herr möge nicht
kommen, sondern herbei»eilen«, schallt es durch den tiefen Raum. Sie sind alle der Barmherzigkeit ausgelieferte Notfälle. Ihre Gesänge machen sie noch sympathischer. Entschlossen folgen ihre Antworten dem Kantor: Nichts anderes als Gott suchen wollen sie. Elend und unwürdig, so bezeichnen sie sich. In ihren Psalmen steht, der Herr, der Ganzandere, soll endlich »sein Angesicht leuchten lassen«. Wohin sollen sie »flüchten vor dem Allwissenden? Doch keine Angst: Er führt sie hinaus ins Weite … »Denn bei dir ist die Quelle des Lebens. In deinem Lichte schauen wir das Licht.« Und weiter: »Ja, du bist ein Gott der Zärtlichkeit, ein Freund der Menschen.
Man ist dankbar für diese Worte, empfindet sie als eine Art Trost und versteht, dass die Mönche von Münsterschwarzach nicht vom Erfolg ihres berühmten Bruders Anselm zehren. Der heute Abend Abwesende ist einer von ihnen, vielleicht unwichtiger als jener kranke Alte, der zitternd im Seitenschiff seinen Rosenkranz hält. Wichtiger jedoch als alles Abwägen über Einzelpersonen ist die Erfahrung dieser Vesper, dass sich hier eine große Gemeinschaft auf- und niederbeugt, die ihn ganz trägt. Pater Anselm ist ohne seine Brüder nicht denkbar.
Vertaling
Uit: Het leven van Anselm Grün – Freddy Derwahl
Hoofdstuk I Waar is Anselm?
De stilte van de winteravond wordt wreed verstoord door de abdijklokken. Onwillekeurig krimp je ineen. Steeds nieuwe golven klokgelui. Een appèl waaraan niemand zich kan onttrekken. Tot in de laatst hoeken en gaten van het klooster dringt het door. Maak voort, haast je! Het is gedaan met de stilte. Een dof kabaal boven in de vier torens van de abdijkerk. Wie nog niet begrepen had dat er in dit oord een andere orde heerst, wordt ruw wakker geschud. Het tijdstip heeft iets onheilspellends: vesper, dat is het mysterieuze overgangsuur, het uur van het aansteken van de kaarsen. Avond, maar ook al het aanbreken van de nacht. De Engelse martelaar Thomas Beckett werd in dit halfduister door een sluipmoordenaar vermoord; de jonge dichter Paul Claudel bekeerde zich in dit schemeruur achter een pijler in de Notre Dame. De zondag loopt en einde, na de drukte van de weekeindbezoekers keert de abdij van de benedictijnen van Müsterschwarzach terug in haar element: gespannen stilte. Hier wordt God gezocht.
Langzaam ebben de klokslagen weg. Nog een uitgeput natrillen, dan zwaaien de kerkdeuren open en begint een lange optocht. Het orgel geeft de toon aan, furioso ma non troppo, ingehouden vastberadenheid. Abt Michael loopt voorop. Zijn kleine borstkruis glanst mat; een beetje goud als het enige onderscheid. In rijen van twee betrekken de monniken het koor. Hun vader, de heilige Benedictus, heeft hen weliswaar opgeroepen tot ‘krijgsdienst onder een regel en een abt’, maar nu heeft hun optreden meer van een rustige, bedachtzame ganzenpas. Zij moeten alles laten staan, niets anders voor laten gaan, en zich haasten naar de kerkdienst – maar dit haasten voltrekt zich in slow motion. Zacht, zwevend bijna. ‘Pax’ is het grote codewoord, geen andere wens dan vrede.
Zo betreden negentig mannen het koor. Grote, kleine, bebaarde en bleke mannen. Ouderen en bejaarden in de zwijgende meerderheid, de jongeren achteraan in kortere habijten, die hen onderscheiden van het gros van de oude garde. Deze dragen ‘culcullen’, een begrip dat in geen woordenboek te vinden is en alleen in de regel en Vita van de monniksvader Benedictus voorkomt. Het is een tot de grond vallende zwarte overgooier met een lange puntige capuchon. Kinderen zijn bang voor de ‘zwarte mannen’, maar het habijt herinnert aan het ondergedompeld zijn in en volledig omvat zijn door Christus. het is een radicale kledij, die de monniken ook in hun doodskist zullen dragen. iedere keer als zij deze uitrusting voor leven en dood over hun hoofd trekken en hun armen door de wijde mouwen steken, weten ze: het is hun laatste hemd. het heeft geen zakken, maar wel veel plooien, voor hemelvaarten en neerstortingen van velerlei aard. Zoals ze hebben geleefd, zo willen ze ook begraven worden.
Pater Anselm Grün is niet aanwezig bij de vesper op de avond voor het lichtfeest, het feest van de ‘toewijding in de tempel’. ik speur de lange rijen af, maar kan hem niet ontwaren. Geen volle baard, geen grijze manen onder de bidders, zijn plaats blijft leeg. misschien is hij ziek of weer eens onderweg naar een van de vele lezingen die hij geeft. Ik kan me de drukbezette bestsellerschrijver en manager van de abdij ook nauwelijks voorstellen tussen de monniken die in hun koorstoelen zacht hun avondpsalmen zingen. Hij heeft hier vast een uitzonderingspositie. Hij leeft weliswaar in het klooster, maar toch als een soort trekvogel, een vrijgestelde in monnikshabijt.
Maar dat is een grote vergissing. De tijdelijke afwezigheid van pater Anselm onthult mij een heel andere, veel diepere waarheid. als het klopteken van de abt weerklinkt, buigen de broeders als één man. Ze slaan een kruis en wenden zich tot het altaar met een smeekgebed. Niemand in deze groep mannen staat in de reuk van heiligheid. Of de Heer zich wil ‘haasten’ om te komen, zo schalt hun bede door de diepe ruimte. Smekelingen zijn ze stuk voor stuk, in nood, overgeleverd aan zijn barmhartigheid. Hun gezangen maken hen nog sympathieker. Als in reflex antwoorden ze hun cantor: niets anders dan God willen ze zoeken. Ellendig en onwaardig, zo noemen ze zichzelf. in hun psalmen vragen zij de Heer, de geheel Andere, eindelij ‘zijn aangezicht te doen lichten’. Waarheen zullen ze ‘vluchten voor de Alwetende’? Maar, geen angst: Hij voert hen in de ruimte… ‘Want bij U is de bron van het leven. in uw licht zien wij het licht.’ En verder: ‘Ja, U bent een God van tederheid, een vriend van de mensen.’
De woorden stemmen me dankbaar, ik ervaar ze als een soort troost, en begrijp dat de monniken van Münsterschwarzach niet teren op het succes van hun beroemde broeder Anselm. Ook al is hij er vanavond niet, hij is een van hen, misschien onbelangrijker dan die oude zieke monnik, die in de zijbeuk met trillende handen zijn rozenkrans vasthoudt. Maar belangrijker dan mijn gespeculeer over individuen is de ervaring van deze vesper: hij wordt gedragen door de grote gemeenschap die hier knielt en zich weer opricht. Pater Anselm is zonder zijn broeders niet denkbaar. al tientallen jaren gaan ze samen door de hoogten en dipeten van het kloosterleven. Steeds weer kleine, moeizame stappen in de richting van het grote doel. De vraag waar Anselm is, krijgt in dit uur een eenvoudig antwoord: altijd daar waar het hart van zijn broeders klopt, die niet natlaten dag en nacht God aan te roepen.